De mannen deden hun werk nauwgezet. Ze stonden onder leiding van Jachat en Obadja, Levieten uit de familie van Merari, en Zecharja en Mesullam uit de familie van Kehat. Andere Levieten, allen zeer bedreven in het bespelen van muziekinstrumenten, hadden de leiding over de sjouwers. Zo stonden alle werklieden, ongeacht het werk dat ze deden, onder leiding van Levieten. Weer andere Levieten waren schrijver, griffier of poortwachter.
Bij het te voorschijn halen van het zilver dat aan de tempel was afgedragen, vond de priester Chilkia een boekrol met de tekst van de wet van de HEER die door Mozes was overgeleverd. Chilkia zei tegen hofschrijver Safan:
‘Ik heb hier in de tempel van de HEER een boekrol gevonden met de tekst van de wet.’ Safan nam het boek in ontvangst en bracht het naar de koning. Eerst bracht hij de koning verslag uit:
‘Alles wat u uw dienaren hebt opgedragen, is gebeurd. Het zilver dat in de tempel van de HEER bewaard wordt, is te voorschijn gehaald en aan de bouwmeesters en de werklieden overhandigd.’ Vervolgens vertelde hij dat de priester Chilkia hem een boekrol had gegeven, en hij begon de koning eruit voor te lezen. Bij het horen van de tekst van de wet scheurde de koning zijn kleren. Hij beval Chilkia, Achikam, de zoon van Safan, Abdon, de zoon van Micha, de hofschrijver Safan en zijn persoonlijke dienaar Asaja:
‘Ga ter wille van mij en ter wille van het volk dat in Israël en Juda is overgebleven de HEER raadplegen over de inhoud van de boekrol die we gevonden hebben, want het kan niet anders of de HEER zal Zijn hevige woede over ons uitstorten omdat onze voorouders zich niet hebben gehouden aan de woorden van de HEER en niet hebben nageleefd wat in dit boek geschreven staat.’